Zeventiende-eeuws familiewapen.

Chris van Henegouwen

Amsterdam

Romanschrijver

Even iets over mezelf, als toevoeging aan het fraaie familiewapen uit de zeventiende eeuw.

Ik zie mezelf als experimenteel schrijver. Het experimentele zit hem daarin dat ik wel romans schrijf maar ze zelf niet lees. Jeroen Brouwers heeft volgens een krant de complete Nederlandse literatuur thuis in de kast staan en Joost Zwagerman schijnt eerst duizend romans gelezen te hebben voordat hij aan zijn eerste begon. Ja, dan weet je inmiddels wel hoe het moet.

Om een groot schrijver te worden schijnt het nodig te zijn eerst heel veel gelezen te hebben – veel schrijvers zijn dan ook redacteur (geweest) bij een uitgeverij. Ik begrijp dat wel: je wordt op zo onnoemelijk veel ideeën gebracht door grote voorgangers, dat je haast als vanzelf uit die rijke bron gaat putten.

Maar het schrijven heeft nog een andere oorsprong: het onbewuste. Welke ideeën en wendingen weet je geest al schrijvend voort te brengen, zonder dat je ik daar veel over te zeggen heeft. Aan dat boeiende proces wil ik alle ruimte geven.

Ik weet zeker dat ik me als leergierige persoon met gemak zou kunnen laven aan de bestaande superieure letterkunst. En ik denk ook dat zo’n beïnvloeding nodig is om een heel goed schrijver te worden en bij een groot publiek in de smaak te vallen.

Maar dat is niet mijn ambitie. Diezelfde nieuwsgierigheid van mij is nog meer geïnteresseerd in het creatieve schrijfproces: waar komen je hersenen mee op de proppen als je achter je tekstverwerker gaat zitten.

De schrijfkunst biedt hier een mogelijkheid die in de muziek niet bestaat: muziek is overal, er is geen ontsnappen aan. De Stones konden geen muziek componeren zonder naar de Beatles geluisterd te hebben en van de laatsten had niemand ooit gehoord als Elvis, Chuck Berry en Beethoven er niet geweest waren.

Af en toe zondig ik een beetje tegen mijn regime van vrijwillige beperking en lees ik online een of meer bladzijden van een inkijkexemplaar van een roman. Niet voor mijn genot (ik hou meer van non-fictie dan van fictie) maar om kennis te vergaren: hoe doet-ie het. Meestal kom ik niet verder dan de eerste pagina. In mijn beperkte beleving (recensies lees ik wel) zijn er tegenwoordig weinig echt goeie romans; maar er schijnt een markt voor te bestaan. Een enkele keer heb ik het gevoel dat ik van goede maar verboden vruchten zit te snoepen (zo’n Robert Vuijsje kan toch wel erg goed schrijven).

Achter een toetsenbord zitten geeft mij het gevoel van een kleuter in de zandbak: enkel je eigen scheppingsdrang doet er nog toe. Word schenkt nu dezelfde voldoening als het felgekleurde plastic zandschepje met bijpassend emmertje van toen.

Ik moet in mijn leven minder dan vijf romans gelezen hebben – de door mij gewaardeerde ’t Hart en Mulisch staan nog ongelezen in de boekenkast. En zolang ik niet tegen een schrijversblok aanloop, blijft het daarbij. Met excuus aan die lezers die niet voldoende aan hun literaire trekken komen doordat ik zo authentiek mogelijk probeer te schrijven.